Een Virtual Private Network (VPN) wordt vaak door bedrijven gebruikt als een manier om het bedrijfsnetwerk intranets uit te breiden, wat sites zijn die alleen ontworpen zijn voor gebruik door bedrijfsmedewerkers. Een VPN is een privaat netwerk dat is opgebouwd binnen een openbare netwerkinfrastructuur. In een typische kleine bedrijfsomgeving kunnen VPN's geografische connectiviteit uitbreiden, operationele kosten verlagen in vergelijking met traditionele Wide Area Networks (WAN's) en de productiviteit in de werknemersworkflow verbeteren.
Op de pagina Basis VPN Setup kunt u eenvoudig een Gateway-to-Gateway VPN-tunnel instellen met andere locatie Gateway-apparaten. De VPN-tunnel biedt ook externe gebruikers toegang tot het LAN-netwerk (Local Area Network) van uw router met behulp van VPN-clientsoftware.
Opmerking: De RV130 en RV130W ondersteunen IPSec VPN-software van derden. Raadpleeg voor meer informatie de handleiding voor de toediening van het product.
Het doel van dit document is uit te leggen hoe u Basic VPN kunt configureren op RV130-apparaten.
Stap 1. Gebruik het hulpprogramma voor routerconfiguratie om VPN > Site-to-Site IPSec VPN > Basic VPN Setup te kiezen. De Basis pagina VPN Setup wordt geopend:
Stap 2. Klik op de knop Standaardinstellingen bekijken om de standaardwaarden te zien die zijn ingesteld door Basis VPN.
De Basis pagina VPN Setup toont de standaardinstellingen:
Stap 3. Klik op de knop Terug om terug te gaan naar het venster Basis VPN Setup.
Stap 1. Gebruik het hulpprogramma voor routerconfiguratie om VPN > Site-to-Site IPSec VPN > Basic VPN Setup te kiezen. De Basis pagina VPN Setup wordt geopend:
Stap 2. Voer een verbindingsnaam in het veld Nieuwe verbindingsnaam in. Deze naam wordt gebruikt voor beheerdoeleinden en heeft geen invloed op de werking van VPN.
Stap 3. Voer een vooraf gedeelde sleutel in het veld Vooraf gedeelde sleutel in. Deze sleutel is nodig voor een VPN-client of -gateway om een VPN-verbinding tot stand te brengen.
Stap 4. Kies in de vervolgkeuzelijst Remote Endpoint IP-adres of FQDN voor het adrestype dat de externe gateway zal gebruiken om een verbinding tot stand te brengen.
De beschikbare opties zijn als volgt gedefinieerd:
Stap 5. Voer het IP-adres of FQDN in, afhankelijk van uw selectie in stap 4, in het veld IP-adres van externe WAN’s (internet).
Stap 6. Voer het IP-adres en het subnetmasker van het externe LAN in in de velden IP-adres en subnetmasker voor lokaal netwerk (Local Network).
Stap 7. Voer uw IP-adres en subnetmasker van de lokale LAN in in de velden IP-adres en subnetmasker voor lokale LAN (lokaal netwerk).
Stap 8. Klik op Opslaan om de instellingen op te slaan.
Revisie | Publicatiedatum | Opmerkingen |
---|---|---|
1.0 |
12-Dec-2018 |
Eerste vrijgave |